Vlambooggevaar wordt berekend als Invallende energie (Incident Energy) in cal/cm² en vertegenwoordigt de straling die een werknemer huid treft wanneer een vlamboog optreedt. Dit is alleen het stralingsgevaar, andere gevaren als drukgolven worden hier niet in meegenomen. Een minimum van 1.2 cal/cm² wordt gedefinieerd als het punt waar de energie kan leiden tot ernstig letsel als hier niet tegen wordt beschermd. Op de zogenoemde Stoll-curve is dit het punt waarbij in 50% van de gevallen een blootstelling leidt tot een tweedegraads brandwond.
De berekening van de invallende energie maakt gebruik van vele factoren, de belangrijkste zijn:
Afstand en de grootte van de boogstroom zijn afhankelijk van het type schakelmateriaal en het elektrische verdeelsysteem en kan meestal niet gemakkelijk worden gewijzigd. De tijd die nodig is om de boogstroom te onderbreken wordt bepaald door hoe snel de voedende smeltveiligheid of vermogensschakelaar aanspreekt. De slechte elektrische geleiding van lucht betekent dat de boogstroom lager is dan de kortsluitstroom - soms slechts 35% hiervan - en het is niet meteen duidelijk wat deze tijd is. Bijvoorbeeld een zekering gekozen vanwege de snelle werking bij een kortsluiting kan bij een boog een seconde erover doen om deze te onderbreken. Ook een magnetisch element van een vermogensschakelaar kan niet aanspreken, waardoor het thermische element moet aanspreken na een veel langere vertraging.